G'day mate, how is it going ? (3/1 tot en met 28/1/3)
Na samen met Alan kerstdag en nieuwjaar te hebben doorgebracht en een weekje aan de kust in zijn buitenverblijf te hebben gelogeerd, vertrekken we landinwaarts naar Broken Hill.
De 1000 km lange weg begint door een heuvelend groen landschap, maar naarmate de weg vordert worden de uitzichten droger en heel dor.
Op de weg ligt minimum elke kilometer een dode kangoeroe. Vooral de "roadtrains", trucks met 3 tot 4 aanhangwagens van 25 ton elk, zijn hiervoor verantwoordelijk. Met hun enorme "bull bar" gaan ze voor niemand uit de weg. Ook wij moeten heel voorzichtig zijn. Wanneer we ze zien naderen, gaan we van de weg.
Emu's schieten schichtig over de baan, grote roofvogels, zoals de "White Tail Eagle", gebogen over een dode kangoeroe, wapperen de hoogte in wanneer we voorbij snorren.
's Morgens vroeg en in de late namiddag moeten we opletten voor overspringende kangoeroes. Tijdens de grote hitte 's middags liggen ze te luieren onder een ,boom.
Heel toevallig zien we een kleine dingo. Normaal gezien worden ze in deze omgeving tegengehouden door de "dogfence". Een 1,5 meter hoge afsluiting over een lengte van 5400 km, die de schapenpopulatie ten zuiden van Australië moet beschermen.
Broken Hill: een lood-, zilver- en zinkmijnstadje, met interessante gebouwen van 1880. Er is zelfs een
Afghaanse moskee, want het transport in de tijd werd georganiseerd met kamelen, afkomstig uit Afghanistan.
We bezoeken het dichtbijgelegen stadje Silverton, oorspronkelijk een zilvermijnstadje, met een populatie van 40 personen. Je kan hier echt wel van de "outback" spreken.
We bezoeken een belangrijke Australische bushpainter: Pro Hart. Zijn atelier huist naast zijn werken ook een fijne collectie Australische en bekende buitenlandse kunstenaars. Het is een zeer inspirerend bezoek.
De volgende dag rijden we naar Wilpina, het hart van Flinders Range National Park. De temperatuur stijgt naar een bijna onhoudbare situatie. De 40 graden wordt overschreden en de avond wordt loodzwaar. We denken eraan ons plan om naar Alice Springs te rijden te wijzigen en koelere oorden op te zoeken. Er is geen "fun" wanneer je enkel tussen 6 en 10 uur 's morgens kan rijden en voor de rest van de dag in de schaduw van een boom K.O.ligt.
De goden zijn met ons, wanneer er ' s nachts koelere wind komt opzetten uit Antarctica. 's Morgens ontwaken we met amper 16 graden en moeten met onze vest aan ontbijten.
Het traject naar Marree loopt over een heuvelende piste door een prachtige natuur met veel wildlife, mooie zichten op bergketens en bossen.
Marree is een dorpje met 80 inwoners, overwegend aboriginals, enkele Afghanen en blanken.
Op de campings, die trouwens zeer goed uitgerust zijn, met o.a. kookvuren, frigo's, elektrische barbecues..., waarschuwen de mensen ons op de gevaren van de "outback" in deze periode van het jaar. Met onze ervaring die we hebben uit de Sahara en Afrika, nemen we deze adviezen niet licht op. We twijfelen om op de kaart aangeduide pistes te nemen naar Cooper Pedy.
Goed voorzien van water en proviand en na een technische controle van onze 2 motoren, vertrekken we toch via de piste over Williams Creek naar Cooper Pedy (400 km). In Williams Creek is het gevaar al geweken want daar is alweer een hotel, benzinestation en een pub met ijskoud bier. Het lijkt ons allemaal een beetje overdreven.
Naar ons inziens zit het gevaar hem in de hitte en onvoldoende voorzieningen van water in geval van een panne. Het kan soms een paar dagen duren vooraleer men een ander voertuig ontmoet. Zelfs op de meest desolate pistes staan wegwijzers en kilometeraanduidingen.
Cooper Pedy, bekend voor de opaal, lijkt ons bij aankomst zeer doods. Dit komt natuurlijk door de hoge temperaturen overdag en het leven ondergronds. We bezoeken er een ondergrondse kerk en woningen.
Centraal Australië is officieel Aboriginal land. Het is heel moeilijk om met deze mensen in contact te komen. De weinigen die we zien, zitten op de stoep voor de supermarkt en kopen af en toe iets. Ze kopen vooral bier wat hen eigenlijk verboden wordt, om het alcoholprobleem in te dijken.
Er wordt ons vertelt dat sedert 10 jaar een nieuwe regeling van kracht is, zodat iedere Aboriginal een uitkering krijgt in ruil voor het land dat de blanken gebruiken. Om deze mensen meer te integreren probeert men ze in te schakelen in culturele programmas en allerlei kunstprojecten, wat zijn vruchten afwerpt. Zo bezoeken we een heel interessante tentoonstelling in Alice Springs over Aboriginal kunst en kunstenaars.
Men kan officieel een aboriginal gemeenschap georganiseerd bezoeken, maar daar voelen we niet echt iets voor.
Uluru (Ayers Rock), het symbool van Australië, lijkt ons bijna een recreatiepark. Plots zijn alle prijzen zoals in Cannes en Nice. Het loont toch de moeite om de 500 km om te rijden en we kunnen een paar mooie beelden vastleggen van de indrukwekkende rots.
Oostwaarts van Tenent Creek rijden we door Queensland's "Cattle stations". Dit zijn geen weiden of boerderijen, maar gebieden. We ontmoeten in een pub in Richmond mannen die werken als "stockman". Hun taak bestaat erin, over een oppervlakte zo groot als België, in 2 a 3 dagen tijd, alle koeien bijeen te drijven met paarden, crossmotoren, Toyota's en zelfs helikopters. Vergeleken met de boerderij van onze vriend Alan heeft hij een luxe boerderij, wetende dat alle koeien in de "cattle stations" wild zijn.
Sommige "stockman" zien er echt "bushed" uit, met verweerde gezichten, ruig gekleed en de typische Australische "outback" hoed en laarzen. Ze zijn heel vriendelijk en vlot.
De pubs zijn een mengeling van een "western saloon" en een Engelse taverne. De meeste pubs zijn meer dan 150 jaar oud en hier vind je steeds de gezelligheid en nostalgie van weleer.
Onze eerste stop aan de Pacific is in Bowen. We botsen er op de Australische motorclub ULLYSSE. Allemaal mensen vanaf 40 jaar en ouder die hier elk jaar samenkomen. Ze zijn goed georganiseerd. De helft van de motoren zijn uitgerust met een trailer, die gevuld is met kratten bier. 's Avonds worden ze afgehaald met een bus om in de stad te gaan eten. Heel vriendelijke en gezellige mensen, maar de moto is meer iets om over te discuteren dan om mee te rijden Het summum voor hen is een Harley of een Goldwing.
Vanuit Airli Beach organiseren we een boottrip van 3 dagen naar de Great Barrier Reaf, om er 10 duiken te doen.
De duikreis
Een gemotoriseerde catamaran, uitgerust met alles wat nodig is om 20 mensen te laten duiken, brengt ons 110 km weg van de kust naar de Great Barrier Reef.
De tocht verloopt over een vrij ruwe zee tijdens de nacht. Na een onrustige nacht in onze tweepersoonskajuit, gaan we 's morgens rond 6 uur voor anker op een plaats genaamd: Black Reef.
Tijdens het ontbijt krijgen we een uitgebreide briefing en worden we ingedeeld in groepen en koppels.
De meeste mensen aan boord zijn ingeschreven voor de duikcursus en 6 van ons duiken zelfstandig. Catherine houdt het bij snorkelen en mijn "buddy" is Phil, een Engelsman uit Bath.
We doen tijdens de 3 dagen 9 duiken tussen de 12 en 25 meter, waarvan 1 nachtduik. Het onderwaterleven is uniek en voor het eerst zie ik een rifhaai van 2 meter lang van dichtbij. Hij ligt tussen de rotsen en het moment dat hij ons opmerkt zwemt hij langzaam weg.
De kleuren van de koralen en de vissen spreken tot de verbeelding. Dezelfde dag doen we 's avonds nog een nachtduik op dezelfde plaats in de hoop de haai nog eens te ontmoeten. Het is een heel spannende duik maar tevergeefs.
De weergoden zijn aan onze zijde, want we hebben 3 dagen prachtig weer en kalme zee. Op het zonnedek zie je de uitgestrektheid van de verschillende riffen. De kapitein vaart zeer geconcentreerd van de ene lagune naar de andere tussen de riffen, die op sommige plaatsen bij laagtij uit het water rijzen.
De laatste dag worden er nog 2 duiken gedaan en varen we terug langs de "Whitsunday Islands" naar Airli beach.
De duiktocht is een aanrader, alhoewel dat bij deze organisatie "Oceanic" het er soms iets te militaristisch aan toe gaat.
's Avonds wordt er afgesloten met een fuif, zeer los en gemoedelijk.
De laatste etappe
Onze tocht langs de oostkust loopt verder naar het zuiden. Langzaam komt het regenseizoen op gang en al gauw komen de wegen onder water te staan en worden ze afgesloten.
Zo zitten we een weekje vast in Bundaberg op een heel mooie rustige camping maar de helft van de tijd in de regen.
Opeens krijgen we een vreemd gevoel dat deze reis naar zijn einde toe loopt en willen we tijdig in Sydney zijn om de verscheping van de motoren te organiseren naar Antwerpen.
Net voor we Sydney binnenrijden krijgen we een panne met de ontsteking van een van de motoren. Na een diagnose zie ik vlug dat het de contactpunten zijn die volledig doorgebrand zijn. Gelukkig heb ik nog een stel in reserve. Samen met deze panne, enkele lekke banden, het vervangen van de gashendels en hier en daar een paar lagers, mogen we spreken van een succes, na 39.000 km en 350 dagen onderweg te zijn geweest.
De verscheping verloopt zeer vlot en is in 2 dagen geregeld met Schenker, een Duitse expeditiefirma.
De laatste dagen worden gevuld met wasjes en plasjes, met bezoeken aan Sydney en het aanschaffen van warme kledij voor de terugreis naar ons koud landje.
We denken er niet teveel bij na, wat er ons te wachten staat. Deze reis heeft ons alleen maar sterker
gemaakt en geïnspireerd voor de toekomst.